K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aan de Tweede Kamer meegedeeld dat er voor de sierteelt en de voedingstuinbouw een specifieke steunregeling komt. Ondernemers in deze sectoren, die te kampen hebben met een forse omzetderving in de maanden april, mei en juni, komen in aanmerking voor een financiële compensatie voor onvermijdelijke seizoensgebonden loonkosten. Uitgangspunt is dat de eerste 30% van de omzetderving voor rekening van de ondernemer is. De staat compenseert de resterende 70% voor een aanzienlijk deel.
Ook voor telers van fritesaardappelen komt een compensatieregeling. Zij worden gecompenseerd voor de hoeveelheid fritesaardappelen die zij in opslag hebben liggen. De vergoeding wordt vastgesteld op basis van 1 miljoen ton aardappelen, die niet meer verwerkt kunnen worden tot frites dit seizoen. De vergoeding bedraagt 40% van de gemiddelde marktwaarde over de periode september 2019 tot en met februari 2020.
Ook visserij- en aquacultuurbedrijven die kampen met liquiditeitsproblemen door de coronacrisis kunnen gebruik maken van een tijdelijke verruiming van de regeling Borgstelling MKB-Landbouwkredieten voor tijdelijke kredietfaciliteiten. De regeling houdt in dat het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit borg staat voor door de banken verleende kredieten. Deze maatregel geldt met terugkerende kracht vanaf 18 maart 2020. De provisie die de overheid rekent voor de regeling is met terugkerende kracht gehalveerd voor bedrijven in de primaire land- en tuinbouw en in de visserij en aquacultuur. De provisie is verlaagd van 3 naar 1,5%. Voor startende ondernemers en voor overnemers is de provisie verlaagd van 1 naar 0,5%.
De staatssecretaris van Financiën heeft een aantal aanvullende maatregelen bekendgemaakt ter bestrijding van de economische gevolgen van de coronacrisis. De maatregelen betreffen de omzetbelasting, de loonheffingen, de belastingheffing van grensarbeiders, de autobelastingen en de belastingrente.
De Europese Commissie heeft een vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting geregeld voor de invoer van goederen die nodig zijn in de bestrijding van het coronavirus. In aanvulling daarop blijft de uitleen van zorgpersoneel buiten de heffing van omzetbelasting, ongeacht de persoon van de uitlener. De inlener moet een zorginstelling of zorginrichting zijn die is vrijgesteld van omzetbelasting. De uitlener brengt alleen de brutoloonkosten in rekening, eventueel verhoogd met een opslag van maximaal 5%. Met deze uitleen mag geen winst worden beoogd of gemaakt. Het recht op aftrek van voorbelasting van de uitlener blijft in stand.
De gratis verstrekking van medische hulpmiddelen aan zorginstellingen, zorginrichtingen en huisartsen blijft buiten de heffing van omzetbelasting zonder gevolgen voor het recht op aftrek van voorbelasting voor de verstrekker.
Voor het aanbieden van online sportlessen geldt het verlaagde tarief van de omzetbelasting.
Deze drie maatregelen gelden vanaf 16 maart tot 16 juni 2020.
Werkgevers hoeven vaste reiskostenvergoeding van werknemers niet aan te passen of tot het loon te rekenen als de werknemer door thuiswerken een gewijzigd reispatroon heeft. De werkgever mag blijven uitgaan van het reispatroon waarop de vergoeding gebaseerd is.
Door de huidige omstandigheden kan het zijn dat werkgevers bepaalde administratieve verplichtingen niet kunnen nakomen. De Belastingdienst zal zich in deze situaties soepel opstellen als de tekortkoming in de administratieve verplichting wordt hersteld zodra dit kan.
Grensarbeiders die gedurende de coronacrisis thuiswerken of thuis zitten met behoud van loon kunnen te maken krijgen met een verschuiving van het heffingsrecht over een deel van hun inkomen van werkstaat naar woonstaat. Met Duitsland is overeengekomen dat thuiswerkdagen van grensarbeiders in loondienst worden behandeld als werkdagen in de werkstaat, mits het daarop betrekking hebbende deel van het inkomen in de werkstaat wordt belast. Deze afspraak geldt van 11 maart tot en met 30 april en wordt daarna van maand tot maand verlengd. Met België is overleg over de behandeling van thuiswerkdagen gaande.
Loondoorbetaling gedurende tijdelijke inactiviteit wordt behandeld alsof de grensarbeider normaal heeft gewerkt.
In Duitsland werkende grensarbeiders kunnen Duitse inkomensondersteuning krijgen in de vorm van een netto uitkering. Als het totaal van Duitse uitkeringen in een kalenderjaar maximaal € 15.000 bedraagt, mag Nederland hierover belasting heffen. Dat is niet de bedoeling. Daarom stelt Nederland Kurzarbeitergeld, Insolvenzgeld en Arbeitslosengeld als gevolg van coronamaatregelen vrij van belasting. Deze vrijstelling (met progressievoorbehoud) geldt van 11 maart tot en met 31 december 2020.
Er geldt een vrijstelling van bpm voor kortstondig gebruik. Deze vrijstelling wordt gebruikt om een in het buitenland aangeschafte auto aan te bieden voor de keuring en inschrijving in het Nederlands kentekenregister. De vrijstelling kan een tweede keer worden aangevraagd als de keuring niet door kon gaan door de coronamaatregelen van de RDW.
De einddatum van de overgangsregeling voor taxi's die worden omgebouwd voor bijvoorbeeld rolstoelvervoer is verschoven van 1 april 2020 naar 1 juli 2020.
Het taxatierapport dat wordt gebruikt bij de aangifte bpm mag op dat moment niet ouder zijn dan één maand. De geldigheidstermijn van het taxatierapport is verlengd naar maximaal vier maanden.
De invorderingsrente is voor een periode van drie maanden verlaagd naar 0,01%. Omdat de invorderingsrente is gekoppeld aan de betalingskorting kan de verlaging van het rentepercentage nadelig zijn voor ondernemers. Ondernemers kunnen bezwaar maken, waarna de betalingskorting alsnog zal worden toegekend. De door de Belastingdienst te vergoeden invorderingsrente blijft op het bestaande niveau van 4%.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën een commissie van deskundigen ingesteld die moet adviseren over maatregelen om de belastingheffing over winsten van multinationals eerlijker te maken. De commissie adviseert om structureel meer gegevens te verzamelen om het inzicht in de belastingafdracht van multinationals te vergroten. De commissie benadrukt het belang van Nederland om voorop te lopen in de internationale samenwerking op het gebied van winstbelastingen. Tot slot beveelt de commissie een “basisvariant” van eenzijdige grondslagverbredende maatregelen aan.
De commissie benadrukt het belang van stabiliteit en voorspelbaarheid van de fiscale regelgeving voor een eerlijke belastingheffing. De commissie heeft een vijftal zaken onderzocht:
Internationale samenwerking is volgens de commissie de belangrijkste weg naar een goed functionerend internationaal belastingsysteem. In dat systeem moet belastingconcurrentie tussen landen aan banden worden gelegd.
De commissie adviseert een “basisvariant” van maatregelen om de grondslag in de vennootschapsbelasting te verbreden. De commissie heeft daarbij twee doelstellingen gehanteerd.
De basisvariant omvat de volgende maatregelen:
Naast de basisvariant heeft de commissie enkele aanvullende maatregelen voorgesteld.
Bij het einde van een onderneming moet de ondernemer afrekenen met de Belastingdienst over de in de onderneming aanwezige meerwaarde. Voor zover het bezittingen van de onderneming betreft bestaat de meerwaarde uit het verschil tussen de verkoopopbrengst of de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde van de bezitting.
In een procedure bij de Hoge Raad was de boekwaarde van landbouwgrond in geschil. Omdat op grond niet wordt afgeschreven, betrof de discussie de waardering van de grond op de openingsbalans van de ondernemer. De grond was in verpachte staat aangekocht door de echtgenote van een landbouwer. Aanvankelijk verpachtte zij de grond aan haar echtgenoot. Per 31 december 2000 werd de nog lopende pachtovereenkomst beëindigd zonder enige vergoeding voor de pachter. De onderneming werd voortgezet in een maatschap tussen beide echtgenoten. De vrouw bracht het recht van gebruik en genot van de grond in. Zij rekende de grond tot haar buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen. Op de openingsbalans per 1 januari 2001 werd de grond opgenomen voor de waarde in vrij opleverbare staat.
Naar het oordeel van de Hoge Raad was dat niet terecht. Volgens de maatschapsakte kwam aan de echtgenoot het gebruiksrecht van de grond toe. Dat gebruiksrecht had een waardedrukkend effect. Dit waardedrukkende effect was aanwezig op het moment waarop de grond tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van de echtgenote ging behoren omdat de grond toen niet meer in vrij opleverbare staat verkeerde. De waarde van de grond op de openingsbalans is gesteld op 50% van de waarde vrij opleverbaar
Een eigen woning is de onroerende zaak die de eigenaar anders dan tijdelijk ter beschikking staat als hoofdverblijf. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning verminderd met de aftrekbare kosten. De voordelen uit eigen woning bestaan uit het zogenaamde eigenwoningforfait. Dat is een percentage van de WOZ-waarde van de woning.
In een procedure voor Hof Den Bosch was de vraag aan de orde of de belanghebbende recht had op vermindering van het eigenwoningforfait. De belanghebbende baseerde zijn aanspraak op vermindering op de aanbiedingsplicht die hij bij de aankoop van de woning had geaccepteerd. Op grond van deze aanbiedingsplicht had de oorspronkelijke verkoper het recht de woning te kopen voor 50% van de waarde in het economisch verkeer. De belanghebbende had de woning met eenzelfde korting gekocht.
De eigenwoningregeling is gebaseerd op het uitgangspunt dat een belastingplichtige op zijn eigen woning een rendement in natura ontvangt in de vorm van woongenot. De omvang van het woongenot wordt niet verminderd door een beperking van de vervreemdingsbevoegdheid, zoals de aanbiedingsplicht. Het hof zag geen aanleiding om het eigenwoningforfait voor de belanghebbende te matigen.
Een concurrentie- en een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst moeten schriftelijk zijn vastgelegd om geldig te zijn. Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 januari 2015 geldt naast het schriftelijkheidsvereiste ook een motiveringsvereiste voor deze bedingen in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. De werkgever moet schriftelijk motiveren dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Dit vereiste geldt niet voor arbeidsovereenkomsten die voor 1 januari 2015 zijn overeengekomen. Volgens vaste jurisprudentie is een eenmaal in een contract voor bepaalde tijd overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding ook geldig voor opeenvolgende verlengingen die onder gelijkblijvende voorwaarden zijn gesloten.
De vraag in een procedure bij de kantonrechter was of de werkgever bij de verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na 1 januari 2015 aan het motiveringsvereiste had moeten voldoen.
De kantonrechter merkte de verlengde arbeidsovereenkomst aan als een nieuwe overeenkomst. De eerdere overeenkomsten voor bepaalde tijd waren van rechtswege geëindigd. Dit zou betekenen dat vanaf de verlenging in 2015 niet langer een concurrentie- en relatiebeding tussen partijen bestond.
De van toepassing zijnde cao bepaalde echter dat zodra een keten van maximaal drie opeenvolgende arbeidsovereenkomsten langer heeft geduurd dan 24 maanden er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. In dit geval betrof het derde arbeidsovereenkomst op rij, na twee eerdere arbeidsovereenkomsten voor de duur van een jaar. Tussen partijen bestond dus een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt het motiveringsvereiste niet. Dat betekent dat de werknemer na zijn opzegging was gebonden aan het schriftelijk overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding.
De rekening-courantschuld van een dga aan zijn bv liep in een reeks van jaren op van ruim € 700.000 in 2004 tot bijna € 1,4 miljoen in 2012. Nadat de inspecteur bij de aanslagslagregeling voor het jaar 2007 een uitdeling van € 815.000 in aanmerking had genomen vanwege een te hoge schuld aan de bv, kwam in de loop van het jaar 2014 een compromis tot stand. Het compromis werd in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd.
Volgens het compromis zou de bv dividend uitkeren aan de dga. Het na aftrek van dividendbelasting resterende bedrag zou worden gebruikt ter betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv. Daarnaast was het de dga niet toegestaan om nieuwe opnames in rekening-courant te doen. Wanneer dit wel zou gebeuren, zouden deze bedragen naast de dividenduitkeringen ook als uitdeling worden aangemerkt. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft de bv dividend uitgekeerd van in totaal € 370.000. De bv heeft een bedrag van € 55.500 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen.
De vraag was of de inspecteur het bedrag van het bruto dividend terecht in 2014 bij de dga in de heffing van inkomstenbelasting heeft betrokken als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Volgens de dga stond in de vaststellingsovereenkomst dat de belastingheffing over de dividenduitkeringen beperkt zou blijven tot de heffing van dividendbelasting. Met een overeenkomst op grond waarvan de dividenden belast zouden worden met een heffing van in totaal 25% zou hij niet akkoord zijn gegaan. De inspecteur voerde aan dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten om het probleem van de hoge rekening-courantschuld aan de bv op te lossen. De tekst van de vaststellingsovereenkomst was door de gemachtigde van de dga opgesteld. Volgens de inspecteur bleek uit de correspondentie over de vaststellingsovereenkomst niet dat het de bedoeling was de heffing van inkomstenbelasting over het dividend achterwege te laten.
Hof Den Haag was van oordeel dat de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst geen steun bieden aan de door de dga verdedigde uitleg daarvan. De vaststellingsovereenkomst bevat geen bepaling over hoeveel belasting is verschuldigd over het dividend. De bepaling waarin staat in hoeverre de bedragen aan uit te keren dividend moeten worden gebruikt voor de betaling van rente en aflossing op de schuld aan de bv houdt niet in dat er geen inkomstenbelasting bij de dga zal worden geheven over de dividenduitkeringen.
Het hof merkte op dat de heffing van inkomstenbelasting over de aan de dga uitgekeerde dividenden rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Als zijn gemachtigde in afwijking van de wettelijke regeling de dividenden uitsluitend in de heffing van dividendbelasting had willen laten betrekken, had hij dit aan de inspecteur duidelijk moeten maken. Ten slotte hoefde de inspecteur niet uit de context waarin de vaststellingsovereenkomst is gesloten te begrijpen dat de dga uitsluitend dividendbelasting wenste te betalen over de dividenduitkeringen. De vaststellingsovereenkomst leidde immers ook bij de heffing van inkomstenbelasting over de dividenduitkeringen tot een gunstiger uitkomst dan de door de inspecteur bij de aanslag over 2007 aangebrachte correctie. De belasting zou door het compromis later en gespreid over meerdere jaren worden betaald en de boete zou geheel komen te vervallen.
Een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van de schenker is gedaan wordt aangemerkt als een erfrechtelijke verkrijging. Dat betekent dat het bedrag van het erfdeel van de persoon die de schenking heeft ontvangen voor de berekening van de erfbelasting wordt verhoogd met het bedrag van de schenking. De over de schenking betaalde schenkbelasting vermindert het bedrag van de verschuldigde erfbelasting. De vermindering vindt plaats naar evenredigheid van de schenking ten opzichte van de totale erfrechtelijke verkrijging. Dat betekent dat niet het volledige bedrag van de schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting. Over de wijze waarop de vermindering wordt berekend heeft de Hoge Raad onlangs een arrest gewezen.
In het kalenderjaar voor haar overlijden deed een moeder twee schenkingen aan haar zoon. De eerste schenking bedroeg € 5.000; de tweede € 80.000. Alleen de laatste schenking was binnen 180 dagen voor het overlijden van moeder gedaan. De schenkbelasting wordt berekend over het totaal van de schenkingen in een kalenderjaar. Over de ontvangen schenkingen betaalde de zoon € 7.972 aan schenkbelasting.
Het erfdeel van de zoon bedroeg inclusief de schenking € 105.358. De daarover berekende erfbelasting bedroeg € 8.521. Hof Arnhem-Leeuwarden berekende de vermindering van erfbelasting op het aan de schenking van € 80.000 toe te rekenen deel van de betaalde schenkbelasting. De berekening van het hof kwam uit op een vermindering van de erfbelasting met 80.000/85.000 x € 7.972 = € 7.503.
De Hoge Raad is van oordeel dat de vermindering niet hoger kan zijn dan het bedrag van de over de fictieve verkrijging geheven erfbelasting. Dat vloeit volgens de Hoge Raad voort uit de tekst van de regeling. De Hoge Raad heeft de vermindering berekend door de erfbelasting naar evenredigheid toe te rekenen aan de als erfrechtelijke verkrijging aangemerkte schenking. De vermindering kwam uit op een bedrag van 80.000/105.358 x € 8.521 = € 6.470. Dat is beduidend minder dan aan schenkbelasting is betaald.
Nog voordat het UWV het aanvraagloket voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) heeft geopend zijn de eerste aanpassingen in de regeling bekend gemaakt. De gewijzigde regeling is daarom van toepassing op alle aanvragen.
Verzoeken voor ontslag om bedrijfseconomische redenen leiden tot een verlaging van het definitieve subsidiebedrag. De uitwerking van de gevolgen van deze verzoeken op het subsidiebedrag was technisch niet juist geregeld, waardoor ontslagverzoeken minder gevolgen zouden hebben dan loonsomverlagingen. Dat was niet de bedoeling. Een verzoek om ontslag om bedrijfseconomische redenen heeft tot gevolg dat de subsidieverlaging 50% hoger is dan in het geval van het niet doorbetalen van het loon van dezelfde werknemer.
De termijn waarbinnen het UWV beslist op de definitieve subsidieaanvraag bedroeg aanvankelijk 22 weken. Deze termijn is verlengd tot 52 weken. Deze termijnverlenging moet voldoende tijd geven om aanvragen en de daarbij aangeleverde gegevens te controleren. Wel zal de definitieve vaststelling zoveel mogelijk in de eerste 22 weken plaatsvinden.
Het loonheffingennummer van een werkgever kan gekoppeld zijn aan een buitenlands rekeningnummer. Het UWV kan subsidieaanvragen met een buitenlands rekeningnummer niet behandelen. Werkgevers met een buitenlands rekeningnummer kunnen binnen vier weken een Nederlands rekeningnummer doorgeven waarop de subsidie zal worden uitbetaald.
In de toelichting op de regeling is verduidelijkt dat het UWV bij de behandeling van ontslagaanvragen de NOW meeweegt. De werkgever zal bij een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen gemotiveerd aannemelijk moeten maken dat ontslag niet kan worden voorkomen door een beroep op de NOW.
Daarnaast is de regeling op enkele punten van technische aard gewijzigd.
Het kabinet heeft het pakket maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis uitgebreid en aangevuld met enkele nieuwe maatregelen.
De Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) is uitgebreid met een aantal sectoren. De TOGS is een belastingvrije gift van € 4.000 netto voor ondernemers. In eerste instantie bestond de doelgroep uit bedrijven die gedwongen waren tot sluiting en bedrijven die werden getroffen door het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen of door het negatieve reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De regeling is uitgebreid met winkels die openbleven maar hun omzet zagen teruglopen door het wegblijven van klanten. Daar komen nu bij exploitanten van kampeerterreinen, uitbaters van monumentale panden, taxivervoerders, dierentuinen en fysiotherapeuten. Ook zorgaanbieders komen in aanmerking voor de regeling. Omdat voor deze sector andere regelingen in werking zijn gesteld, moeten zorgaanbieders een verklaring verstrekken waaruit blijkt in hoeverre de omzetuitval en personeelskosten op andere wijze vergoed zijn. De volledige lijst met SBI-codes wordt gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Aanvragen van aanvullende sectoren kunnen vanaf woensdag 15 april 2020 ingediend worden.
Toelichting vestigingsvereiste
De regeling is bedoeld als tegemoetkoming in andere vaste lasten dan personeelslasten. Daarom is deze gericht op ondernemers die elders zijn gevestigd dan op het eigen woonadres. In sommige sectoren is sprake van significante bedrijvigheid vanuit de eigen woning. Om ook deze ondernemers met omvangrijke periodieke vaste lasten in aanmerking te laten komen voor de TOGS wordt van hen een aanvullende verklaring gevraagd, waaruit de omvang van de bedrijfsactiviteiten blijkt. Dat geldt niet voor sectoren waarvan kenmerkend is dat ondernemers een fysieke inrichting of fysieke productiemiddelen hebben buiten de woning, ondanks dat de onderneming is ingeschreven op het huisadres van de ondernemer. Voorbeelden zijn auto- en motorrijschoolhouders. Voor deze groep is een aanvullende verklaring niet vereist.
Ondernemers die op basis van hun hoofdactiviteit in aanmerking menen te komen voor de TOGS, maar geregistreerd staan onder een verkeerde SBI-code kunnen dit melden bij RVO.nl.
Er zijn bedrijven met liquiditeitsproblemen waarvoor de eerder getroffen maatregelen geen oplossing bieden. Dit zijn met eigen vermogen gefinancierde bedrijven die niet bij een bank terecht kunnen, waaronder innovatieve bedrijven en startups en scale-ups. Het kabinet heeft aanvullende economische maatregelen voor deze doelgroep getroffen.
Aan de Garantie Ondernemersfinanciering (GO-regeling) wordt een tijdelijke corona-module voor garantie op bankleningen toegevoegd. Het garantiepercentage van deze GO-C bedraagt 80% voor bedrijven met een omzet vanaf € 50 miljoen en 90% voor bedrijven met een omzet tot € 50 miljoen. Het totale garantieplafond voor de GO-regeling wordt verhoogd naar € 10 miljard. GO-C leningen hebben een maximale looptijd van drie jaar. Het kabinet overlegt met de banken over hoe de GO-C module zo snel mogelijk na goedkeuring van de Europese Commissie in werking kan worden gesteld.
Het kabinet zal overbruggingskredieten toegankelijk maken voor door de coronacrisis getroffen niet bancair gefinancierde bedrijven. De Regionale ontwikkelingsmaatschappijen zullen deze kredieten verstrekken. Hiervoor is als eerste tranche € 100 miljoen beschikbaar. Deze maatregel wordt aan de Europese Commissie voorgelegd en zal naar verwachting in de vierde week van april toegankelijk zijn.
Om het mogelijk te maken dat Qredits aan haar doelgroep overbruggingskrediet tegen een lagere rente ter beschikking kan stellen, heeft Qredits een aanvullende bijdrage van € 25 miljoen nodig.
De provisie voor de BMKB bedraagt 3,9% van het borgstellingsbedrag. Voor de coronamodulen van de BMKB wordt de provisie verlaagd tot 2%. Het kabinet benadrukt dat banken in dit verband terughoudend moeten zijn met de kosten die zij in rekening brengen aan hun klanten. Het garantiebudget van de BMKB wordt verhoogd van € 765 miljoen naar € 1,5 miljard. De coronamodule BMKB is toegankelijke voor niet-bancaire financiers na het doorlopen van een verkort schriftelijk accreditatieproces.
Veel bedrijven in het mkb worden bevoorraad op basis van leverancierskrediet. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat de kortlopende betalingstermijnen worden verzekerd door kredietverzekeraars. Door de coronacrisis nemen de betalingsrisico’s toe en verlagen verzekeraars de toegekende verzekeringslimieten. Het ministerie van Financiën werkt aan een herverzekering voor het jaar 2020 om te voorkomen dat kredietverzekeraars genoodzaakt zijn om hun limieten terug te brengen. De details voor de herverzekeringsovereenkomst moeten nog worden uitgewerkt. Voor deze maatregel is goedkeuring vereist van de Europese Commissie.
De Europese Commissie heeft voorgesteld om de voorschotten op subsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) te verhogen. De standaard voorschotbetalingen van de directe inkomenssteun van het GLB gaan van 50 naar 70%. De standaard voorschotten voor het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb) gaan van 75 naar 85%. Daarnaast mogen voorschotbetalingen gedaan worden zonder dat alle fysieke controles hebben plaatsgevonden. De datum van uitbetaling van voorschotten is niet vervroegd.
Het kabinet wil vanaf 1 juli in plaats van vanaf 16 oktober voorschotten kunnen uitbetalen en zou graag zien dat de voorschotbetalingen van de directe inkomenssteun worden verhoogd naar 80%. Het kabinet werkt een nationale maatregel uit om boeren in juli te laten beschikken over de GLB-inkomenssteun.