K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
K & D Accountants
Charles Stulemeijerweg 7
5026 RS Tilburg
T 013 4550935
E info@kdaccountants.nl
BTW NL 8592.259.14.B01
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer mogelijke scenario’s geschetst voor rechtsherstel inzake box 3 voor belastingplichtigen van wie de definitieve aanslagen al vaststonden op 24 december 2021.
De Hoge Raad heeft op 20 mei 2022 een arrest gewezen, waaruit volgt dat er geen juridische verplichting bestaat om deze groep belastingplichtigen rechtsherstel te bieden. Ambtshalve vermindering van een onjuiste aanslag gebeurt niet wanneer de onjuistheid volgt uit een arrest dat is gewezen als de aanslag al onherroepelijk vaststaat.
De staatssecretaris noemt de volgende mogelijke scenario’s in zijn brief:
Scenario 1: Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
De staatssecretaris wijst erop dat dit scenario als onrechtvaardig kan worden beschouwd. Ook voor deze belastingplichtigen geldt dat zij belasting hebben betaald op grond van een box 3-stelsel dat in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen. Dit kan leiden tot verminderd vertrouwen in de overheid en tot veel reacties bij de Belastingdienst, waaronder een toename van bezwaren in de toekomst ter behoud van rechten.
Scenario 2: Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
In dit scenario wordt de groep niet-bezwaarmakers op dezelfde wijze gecompenseerd als de groep bezwaarmakers. Dit kost de staat € 4,1 mld. In dit scenario wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine spaarders. De Tweede Kamer heeft in een motie de regering opgeroepen om kleine spaarders als eerste in aanmerking te laten komen voor compensatie. Volledig rechtsherstel kan grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd.
Scenario 3: Gedeeltelijk rechtsherstel
Binnen het scenario van gedeeltelijk rechtsherstel zijn meerdere alternatieven denkbaar, zoals:
De staatssecretaris benadrukt dat beperking van de groep die in aanmerking komt voor rechtsherstel juridische risico’s kent. Er zijn argumenten voor een beperking van de compensatie tot spaarders en tot mensen met minder hoge vermogens, maar het is onzeker of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Alle vormen van gedeeltelijk rechtsherstel dragen het risico van klachten en procedures.
De budgettaire effecten, uitvoerings- en andere gevolgen van de verschillende opties worden nader uitgewerkt. Het kabinet verwacht in augustus een keuze te maken en de uitkomsten met Prinsjesdag te presenteren. Definitieve besluitvorming vindt daarna plaats. Belastingplichtigen hoeven op dit moment geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel.
Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als gelijke gevallen ongelijk behandeld worden en voor die ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde doel. Bij het beantwoorden van de vragen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen verschillend te behandelen, komt de fiscale wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.
In een procedure voor de Rechtbank Gelderland was in geschil of het onderscheid in belastingheffing tussen een- en tweeverdieners verboden discriminatie oplevert. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De belanghebbende, een eenverdiener, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een- en tweeverdieners gelijke gevallen zijn.
De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat voor het onderscheid in fiscale behandeling tussen een- en tweeverdieners een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.
De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.
De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.
Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.
De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad concludeert tot verwerping van het beroep in cassatie. De A-G meent dat de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van het 35% aandeel in het eigendomsrecht van de totale woning het recht hebben om de woning voor 35% te bewonen en gerechtigd zijn tot 35% van de waardeverandering van het geheel. Volgens de A-G gaat de waardeverandering van hun aandeel in de woning de belastingplichtige en zijn echtgenote voor 100% aan. Het oordeel van het hof geeft volgens de A-G niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
De minister van LNV schrijft in een kamerbrief dat de definitieve indiening van het aangepaste Nationaal Strategisch Plan (NSP), de Nederlandse invulling van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB), mogelijk pas in september haalbaar is.
De minister heeft inmiddels met de provincies en de waterschappen overeenstemming bereikt over een aantal wijzigingen in het NSP. Het indienen van het definitieve NSP zal naar verwachting meer tijd vergen, gezien de verwevenheid met andere trajecten en het benodigde detailniveau. De Europese Commissie heeft in gesprekken aangegeven meer inzicht te willen krijgen in de nationale maatregelen die Nederland voor de landbouw voorziet en de samenhang ervan met het GLB, zoals de link met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De goedkeuring van het NSP is daarmee ook mede afhankelijk van andere dossiers zoals het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, de derogatie en het nationale beleid. De minister streeft er nog steeds naar om in de zomer op hoofdlijnen van het NSP overeenstemming te bereiken met de Commissie.
De verwerking van de uitkomsten van de onderhandeling en de technische details in het plan zal naar verwachting echter meer tijd in beslag nemen. Nadat deze verwerking heeft plaatsgevonden zal de Commissie, voorafgaand aan de definitieve indiening, de aanpassingen nog beoordelen. Daardoor bestaat meer zekerheid dat de Commissie het plan zal goedkeuren. De definitieve indiening van het aangepaste NSP zal daarom mogelijk pas in september haalbaar zijn. De formele goedkeuring van de Commissie zal daarna nog een aantal weken in beslag nemen.
Gezien dat het nieuwe GLB reeds op 1 januari 2023 ingaat, de regelgeving complex is en dat er dit jaar al keuzes gemaakt moeten worden, is het raadzaam tijdig informatie in te winnen en te bekijken hoe het nieuwe GLB op uw bedrijf inpasbaar is.
De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit met de vormgeving van het rechtsherstel in box 3 gepubliceerd. Rechtsherstel wordt geboden volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het wetsvoorstel met codificatie van het rechtsherstel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023.
Het rechtsherstel ziet er als volgt uit. Uitgangspunt is het werkelijke vermogen volgens de aangifte van de belastingplichtige. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van bezittingen en schulden. Vermogenscategorie 1 bevat de banktegoeden van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar. Vermogenscategorie 2 bevat alle overige bezittingen op de peildatum. Vermogenscategorie 3 bestaat uit de schulden op de peildatum. Per vermogenscategorie gelden verschillende rendementen.
|
Vermogenscategorie 1 |
Vermogenscategorie 2 |
Vermogenscategorie 3 |
---|---|---|---|
2017 |
0,25% |
5,39% |
3.43% |
2018 |
0,12% |
5,38% |
3,20% |
2019 |
0,08% |
5,59% |
3,00% |
2020 |
0,04% |
5,28% |
2,74% |
2021 |
0,01% |
5,69% |
2,46% |
2022 |
Nog niet vastgesteld |
Nog niet vastgesteld |
Nog niet vastgesteld |
Het totale rendement bestaat uit de som van de per vermogenscategorie bepaalde rendementen. Dit totale rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag ter bepaling van het rendementspercentage door het in stap 2 berekende rendement te delen door de rendementsgrondslag. Het nieuwe inkomen in box 3 wordt berekend door het rendementspercentage te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen, dat is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen.
Er volgt een teruggaaf van belasting wanneer het berekende inkomen in box 3 lager is dan het in de aanslag inkomstenbelasting voor het kalenderjaar wettelijk vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen. Als het nieuw berekende voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde bedrag wordt de aanslag niet aangepast.
Als de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft gehad, wordt bij de toepassing van het rechtsherstel uitgegaan een verdeling bij helfte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan iedere partner. Voor de verdeling van de extra uitgaven voor specifieke zorgkosten of extra aftrekbare giften als gevolg van een herrekening van het drempelinkomen door de toepassing van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de in de aangifte gekozen verdeling van de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de aftrekbare giften.
Met ingang van 1 januari 2013 is het voor nieuwe gevallen niet meer mogelijk om te profiteren van aftrek van betaalde rente voor een aflossingsvrije hypotheek en om fiscaal vriendelijk te sparen voor de aflossing van de hypotheek in de vorm van een kapitaalverzekering eigen woning. Voor op 31 december 2012 bestaande gevallen geldt het oude regime. De uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onder voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing.
Iemand met een bestaande eigenwoningschuld en een kapitaalverzekering in box 3 heeft tot 1 april 2013 de tijd gehad om deze om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning in box 1. Door deze omzetting zonder fiscale gevolgen kon gebruik gemaakt worden van het overgangsrecht voor bestaande gevallen. De consequentie van de omzetting is dat de uitkering moet worden aangewend voor aflossing van de hypotheekschuld.
Volgens de staatssecretaris van Financiën hebben belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om hun kapitaalverzekering om te zetten naar een kapitaalverzekering eigen woning. De staatssecretaris ziet geen reden voor een pardonregeling voor belanghebbenden die hun kapitaalverzekering destijds niet hebben aangepast.
In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van SZW de inwerkingtreding per 1 januari 2023 van de Regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB) aangekondigd. Deze regeling biedt slachtoffers een eenmalige financiële tegemoetkoming en daarmee maatschappelijk erkenning van hun beroepsziekte. De regeling betreft aanvankelijk drie beroepsziekten, namelijk longkanker door asbest, allergische astma en chronische encephalopathie of schildersziekte.
Het aantal beroepsziekten, dat onder de TSB valt, zal geleidelijk aan groeien. De regeling gaat niet alleen gelden voor nieuw geconstateerde beroepsziekten, maar staat ook open voor aanvragers bij wie al langer geleden is vastgesteld dat zij lijden aan de betreffende beroepsziekten.
De voorwaarden voor opname van een stoffengerelateerde beroepsziekte in de regeling zijn:
Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer andere beroepsziekten worden toegevoegd aan de TSB. Daartoe moet niet alleen zijn voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Ook moet de in te stellen adviescommissie van oordeel zijn dat de ziekte als ernstige beroepsziekte door blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan worden aangemerkt.
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aangenomen. Het wetsvoorstel verschuift de belastingheffing naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment kan de belastingplichtige over voldoende liquide middelen beschikken om de verschuldigde belasting te betalen. Het wetsvoorstel biedt werknemers de keuze om de belastingheffing plaats te laten vinden bij de uitoefening van het optierecht.
De Tweede Kamer heeft bij de stemming drie moties aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht om te bezien welke belemmeringen er bestaan om winstdelingsregelingen breder toegankelijk te maken voor alle werknemers. Daarnaast wordt de regering verzocht om bij de monitoring van de effecten van het wetsvoorstel onderscheid te maken naar de omvang van bedrijven en om drie jaar na de inwerkingtreding een reflectietoets uit te voeren.
In de evaluatie moet onderscheid worden gemaakt tussen start-ups en scale-ups enerzijds en grotere bedrijven anderzijds.
Amendementen om de werking van het wetsvoorstel te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers of tot bedrijven die onvoldoende omzet genereren zijn verworpen.
Wanneer de redelijke termijn voor de behandeling van een procedure is overschreden, heeft de belanghebbende in de procedure recht op een vergoeding voor immateriële schade.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade afgewezen. Volgens het hof is de coronapandemie een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. Het hof hanteerde een verlengingsperiode van vier maanden. Door de verlenging was de redelijke termijn niet overschreden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De uitbraak van het coronavirus mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de redelijke termijn van berechting. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als de zitting was gepland in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met dit virus waren gesloten. In de door het hof behandelde zaak was dit niet het geval.
De belanghebbende heeft op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof heeft op 22 juni 2021 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met minder dan zes maanden overschreden. De belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift dat in een vreemde taal is gesteld, moet zorgen voor een Nederlandse vertaling als dat voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is. Wordt de vertaling in een dergelijk geval niet verstrekt, dan kan dat tot gevolg hebben dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Een in Duitsland gevestigde onderneming diende bij de Nederlandse Belastingdienst een bezwaarschrift in de Duitse taal in. In de ontvangstbevestiging vroeg de inspecteur om een vertaling van het bezwaarschrift in het Nederlands. Wegens het ontbreken daarvan is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hof Amsterdam was vervolgens van oordeel dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens het hof dient de behandelaar van het bezwaar te beoordelen of een Nederlandse vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis van de desbetreffende taal.
In cassatie voerde de belanghebbende aan dat hij alleen dan voor een vertaling van het bezwaarschrift zorg moet dragen als dat voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is.
Volgens de Hoge Raad mag een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer om deze reden worden geweigerd. Of een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling noodzakelijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Uiterlijk in de uitspraak op bezwaar moet de inspecteur motiveren waarom hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vindt voor een goede behandeling van het bezwaar. Zonder motivering van de inspecteur kan de rechter niet toetsen of de inspecteur op goede gronden heeft gemeend dat een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk is voor een goede behandeling van het bezwaar. De rechter moet dan de beslissing van de inspecteur vernietigen als de noodzaak van de vertaling in (hoger) beroep wordt betwist, tenzij de inspecteur alsnog toereikend motiveert waarom hij het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift.
Omdat de inspecteur noch in de bezwaarfase, noch in het geding voor de rechtbank of het hof heeft gemotiveerd waarom hij het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift, heeft hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.